Pagina's

zondag 4 juli 2021

Heb mij lief, maar alleen als je het meent

En dan zal ik jou geven wat je nodig hebt.

 
Ik hang weer vol met verf. Het is mijn vlucht tegenwoordig.
Nee, wacht. Het is mijn gezonde tegengewicht. 
Ik dans als een idioot op het pareltje van Jeremy Loops en jongleer tussen het stilhouden van mijn penseel en het beantwoorden van zijn berichten. 
De muziek hielp me blijkbaar op weg om de antwoorden te geven die ik moest geven. Want ze zijn krachtiger dan anders. 

Weer een match. 
Ik raap alle gesprekken uit therapie bijeen, maak mezelf zo groot en waardig als ik echt ben, en vraag rechtuit hoe het nu eigenlijk zit. 
Ik trek mijn grens dapper. Dapperder dan ik ooit geweest ben. En ik ben belachelijk trots op mezelf. Ik ben gegroeid, alweer. En dat enkel en alleen omdat ik eraan werk. Keihard. 

Geen antwoord meer op mijn laatste bericht. Iets wat ik verwachtte, maar niet kwaad om ben. Begrip voor heb. Want ik heb een diep gesprek gehad met mezelf, en mezelf gevraagd wat IK wil. Waar IK wil staan binnen een paar jaar. Wat IK wil bereiken.
Ik wil wijs worden. En dat word je niet door wrok en haat te koesteren voor anderen. Alleen maar liefde. 

Ik denk aan gisteren terwijl ik mijn penseel uitspoel en vul met nieuwe verf. Gisteren heb ik zelf iemand moeten kwetsen. Iemand onwijs leuk. Iemand waar ik een oprechte connectie mee heb. En iemand die ik heb moeten afwijzen om opnieuw, zoals altijd, mezelf te beschermen. En opnieuw ben ik trots op mezelf. Groei. Ik kies vanaf nu zelf voor gezonde relaties. Het is een schakelpunt waar ik nu al een paar maanden in zit, en waar ik eindelijk door geraak. 

Gisteren heb ik gehuild. Ik was alleen, weer eenzaam, wilde liefde. Dat, en het feit dat ik de mensen waar ik naar toe getrokken word moet weg houden uit belang van mijn welzijn. Het is godverdomme moeilijk. Maar ik kan het. Ik heb het geleerd en ik mag trots zijn op mezelf. 




Heb mij lief, maar alleen als je het meent. 
Zoek mij op als je weet wat je wil, als je weet waar je staat.
Als je jezelf toelaat van jezelf echt te kennen en ermee aan de slag te gaan.
Ik laat je toe als ik voel dat je het meent, als ik voel dat je denkt dat ik het
waard ben, als je toont dat ik het waard ben. Als je weet dat jij het waard bent.


Ik weet wat ik wil. Ik wil iemand die het weet. Ik wil iemand
die een partner in crime wordt. Ik wil liefde, oprechte, échte
liefde. Ik wil vrijheid. Ik wil leven. Ik wil connectie en ik wil
lachen. Ik wil met je leren, met je vallen, met je vechten en er
daarna om lachen. Ik wil knuffels. lange, diepe, betekenisvolle knuffels. 
Ik wil met je opstaan. Ik wil je dragen, en ik wil
gedragen worden als dat nodig is. Ik wil je je vrijheid geven in
alle, alle, alle opzichten. En ik wil respect. In beide richtingen. 
Ik wil oprechte, respectvolle, open communicatie.
Ik wil je door je haren strelen omdat ik weet dat je daar rustig
van wordt en het je energie geeft.
Ik wil dat het niet perfect is. Ik wil dat we moeten zoeken, en dat
we samen willen zoeken. 
Ik wil op je schilderen, gewoon omdat het kan. Ik wil 's nachts
gaan zwemmen in een meer. Ik wil dansen. Ik wil vertrekken
zonder te weten waar ik uit ga komen, samen met jou. Ik wil met
jou in pyjama buiten lopen, met jou omdat ik het alleen niet zou
durven. Ik wil fords bouwen met kerstlichtjes. 
Ik wil gaan zoeken naar het noorderlicht, ik wil vuurvliegjes zien, 
ik wil in plassen springen en daarna warme chocomelk drinken. 
Ik wil herinneringen maken die mijn ziel voeden.
Ik wil het kind in mij vertellen dat ik dat kan. Met of zonder
iemand anders. Ik heb maar honderd jaar hier, met een beetje
geluk. En negenentwintig daarvan zijn al voorbij.
Ik zit over een vierde. Nog zeventig te gaan, met
dat beetje geluk. En anders morgen. Wie weet. 

Ik weet wat ik wil, en dat maakt mij plots heel sterk. 
Vanavond huil ik weer, want mijn lichaam heeft honger, mijn ego
wil bevestiging en mijn ziel wil energie. 
En ik ga dat gewoon laten bestaan.

Want ik heb mezelf lief, en ik meen het.


donderdag 3 juni 2021

De brief

 Ze is druk bezig met haar plantjes. Aarde aan haar vingers, tuinkleren aan. Mijn mama. 
Ik sta aan het poortje van de moestuin. Zij en papa hebben 'm helemaal zelf in elkaar gestoken. De werkbank, de moestuinbakken, de wand van bamboestokken. Klein paradijsje. 

Ik kijk haar met vijveroogjes aan en glimlach even. Klein. Ze komt naar me toe gelopen en omarmt me.
    'Heeft hij geantwoord?' vraagt de stem naast mijn oor. Ik knik en begin te huilen.
    'En?' Ik voel dat ze het eigenlijk niet durft vragen. Ik schud mijn hoofd en huil intenser nu. 




Ooit had ik nog zo'n liefde gekend. In het lager, doorlopend naar het middelbaar. Tienerliefde, en toch...  Mijn eerste grote liefde die altijd onbeantwoord is gebleven.
Maar ken je het? Het grote gevoel? Dat echte?
Mama benoemt het.
    ' 't Is weer een Briekliefde he.' Ze glimlacht zoals alleen moeders dat kunnen. Ik zeg haar dat ze het niet beter had kunnen verwoorden.
Ja, zo'n grote liefde waarvan je denkt, "dju, dit zou het wel eens kunnen zijn."
En dan ga je hopen, want voor het eerst in altijd, voelde het veilig. Leek het intens oprecht. 

Op mijn zolderkamer, gevuld met onweergeluid, de geur van regen en geurkaarsen, ben ik aan het schrijven geslagen. Eindelijk. Dat had ik twee jaar geleden al moeten doen. 
En vandaag kreeg ik mijn antwoord. Respectvol, zoekend, duidelijk een beetje gevangen in een moeilijke positie.
Was het maar een idioot geweest, misschien was het dan gemakkelijker. 

Ik had de woorden gelezen alsof ze me vertelden dat ik net een dierbare verloren was. 

Ik wrijf de traanmist van voor mijn ogen en zoek de rationele kant op. 
Eerlijkheid, dat siert hem. Het zal dan toch niet mijn persoon zijn. Ik heb iemand nodig die zeker is, ervoor gaat, die weet wat hij wil.
Goed, oké, misschien is hij het niet. 
De mist is terug. Ik zie weer maar half. Mijn wangen worden weer warm van het zoute vocht. 
Jaja, ik weet het. De reden zal gegrond zijn, maar verdomme, wat doet dit pijn. 

In een impuls word ik een tikkeltje kwaad. We bleven matchen op die vervloekte dating apps, en de gemixte signalen waren er echt wel.
Daarna vervloek ik diegenen die ervoor hadden gezorgd dat ik niet meer van dag één kan vertrouwen. Zij die ervoor hadden gezorgd dat mijn brein mij op de vlucht stuurt, van zodra iemand te dicht komt. 
En dan stop ik. Ik zucht. Nee, weet je wat, ik verdien evenveel kansen als ik geef. En ik geef er een zak. 
Ook ik mag proberen, vallen, groeien. 

We zijn rond de vuurkorf gaan zitten. Beiden zitten we een beetje doorgezakt. 
    'Mag ik terug in je buik kruipen?' vraag ik doodserieus. We schieten allebei in de lach. ' 't Was daar precies beter.' lach ik door mijn gehuil heen. Grapjes maken alles lichter. En zeker bij ons. 
We lachen, en ik begin weer te huilen. En dan weer te lachen, want wat een zicht is dit ook. Moeten we nu lachen of huilen? 
Ik kijk haar dankbaar aan. Met mijn gat in de boter, hierzo. 




Ik draai mijn mindset om. Nu weet ik het tenminste. En nu kan ik door. Eerst eens goed bleiten, of meer dan eens, en dan gaan. Leven, leren, liefhebben. Mijn roman afwerken, mijn fotografie een zwier geven, mijn buitenstudio bouwen, mijn webshop starten en mijn tiny house bouwen. 

Ik zucht opnieuw. Ja jongens, dit doet pijn, maar niets wat ik niet kan. 


(fotograaf onbekend)


vrijdag 16 april 2021

"Vanavond mag je een beetje wegkruipen."

 Wanneer mijn longen me geen volle toegang meer verlenen weet ik dat ik angstig ben. Overweldigd. 

Ik sla de deur van mijn auto net dicht wanneer een camionette naast me stopt en de bestuurder naar me zwaait. De man ken ik nu als mijn huisbaas.
Ik leerde hem recent kennen bij de opzeg van de huur van mijn nestje. 

Ik had hem vorige week met een bang hart, en vooral veel respect, een mail gestuurd met de mededeling dat corona mijn inkomen nu al een jaar halveerde en dat ik het huisje zou moeten verlaten. 

Hij doet me een voorstel waar we beiden iets aan hebben en dankbaar ga ik akkoord. Sinds vandaag weet ik dat ik dit huis nog twee weken het mijne kan noemen, en dat ik het dan in leegte moet achterlaten. 
Meubels moeten plots snel verkocht geraken, afspraken moeten gemaakt worden, onbekende mensen moeten opgebeld worden, controles moeten worden uitgevoerd en in die twee weken tijd moet ik ineens heel snel afscheid nemen van een plek die mijn veilige haven was, vier jaar lang. 
Vriendelijke man, de huisbaas. Hij vindt het jammer dat ik vertrek. Ik ook. Ik vloek de hele dag door. Moet me mentaal voorbereiden. 

Ik passeer langs mijn ouders om hun hulp te vragen, dingen met hen te overleggen. 
Bij aankomst zet ik mijn mondmasker op en raak ik per gewoonte de klink niet aan. Ik betreed mijn ouderlijk huis als volwassene die haar leven dapper per hoofdstuk verandert. 
Ik vertrek even achtentwintigjarig, maar met een hart van zeven. Onverwacht een beetje zoekend naar een soort troost, geruststelling. Iemand die zegt dat het echt wel helemaal goed komt. 



Het is middag. Ik ben al van hier naar daar gevlogen vandaag. Misschien is dat goed, want mijn geest lijkt uit mijn lijf te willen breken. 
Ik verlaat haast huilend de praktijk van mijn psycholoog. Uitgerekend vandaag besloot ik een diepgeworteld gevecht bij mezelf aan te pakken.  
Ik betrap mezelf erop dat het veel dieper zit dan ik dacht wanneer ik mijn ouders afsnauw, onderweg naar mijn nichtje, die net haar dochtertje ter wereld heeft gebracht. 
Prachtig kindje, prachtig gezinnetje. En opnieuw, voor de derde keer vandaag, geraak ik overweldigd en verdrink ik in zelfgevecht. 

"Vanavond mag je een beetje wegkruipen." Een berichtje van mijn beste vriendin. Ik glimlach door mijn traantjes heen. Topwijf.
Ze stelt me gerust en zegt dat het best oké is om vanavond even te laten gebeuren.
Misschien moet ik dat ook gewoon maar doen. Een potje janken, eventjes bang zijn, en vooral eventjes snakken naar oprechte troost van iemand die me graag ziet. 
Alles oprecht, alles veilig. 

Morgen vlieg ik erin. Ik kan dit. En man, wat ga ik groeien. 



 



woensdag 3 februari 2021

De dossierkast

 Ik denk niet dat ik harder kan knijpen. 

Alsof het kussen mij het onrecht van de wereld heeft aangedaan knijp ik alle lucht eruit. Ik smeek het om mij terug te knuffelen. 
Ik laat mijn tranen vallen op de wollen hoes en beeld me in dat die warmte de warmte van een ander lichaam is. 
Het is een honger die je niet stilt met eten. 

Ik ben de racende gedachten hijgend uit het oog verloren en geef het op voor vanavond. 
Kwaad, verdrietig, klein, onwaardig. Dat zijn de veel te bekende gevoelens die mij niet lossen. 
Ik verwijt mezelf dat ik me te comfortabel heb gevoeld, dat het te goed ging. Dat het nooit té goed mag gaan. 
Ik huil nog een beetje meer. Morgen zal het zelfmedelijden geleken hebben, maar nu zijn ze rauw, de tranen. Ze stoppen niet en ik laat ze toe.
Dat is het enige dat ik kan doen om mezelf te troosten en mezelf moe genoeg te krijgen om zonder al te veel donkere wolken de slaap in te vallen. 


Mijn knuffelcontact is iemand uit mijn kinderlijk verleden die op het juiste moment kwam piepen. 
Wat voor mij beangstigend snel leek, werden we close en besloten we elkaar toe te laten in wat we nu een normaliteit beginnen vinden: de bubbel. 
Ik word terug gezogen naar het gevoel die ik had toen ik onverwacht terug de auto in stapte. 
Ik die mij trachtte zo normaal mogelijk te gedragen met hier en daar een luchtig woord in een poging mijn gekwetste zieltje niet té veel te tonen. 
Ik wist dat ik faliekant gefaald had aangezien de tranen er van bij het begin al bij waren en we elkaar écht goed hebben leren kennen omdat we tegen onze natuur in niemand anders dan elkaar hadden om op terug te vallen.  
Op dat eigenste moment had ik ook een trots moment. Want hoewel ik in voorgaande gelijkende situaties de gebeurtenis minimaliseerde en liet blijken dat "ik het maar was dus dat het echt wel oké was", kon ik nu een blijk geven van zelfrespect. Als het niet oké is, dan is dat niet oké en dan heb ik het recht om mezelf naar waarde te schatten. Een minuscuul moment was het, maar het was iets dat ik kon meenemen.
Later, als ik een beetje sterker in mijn schoenen stond, zou ik voor mezelf proberen opkomen zonder dat ik het respect naar hem toe zou verliezen of hem zelf klein zou maken. 

De warmte van mijn traan is al verdampt. Geen illusie meer van lichaamswarmte. Geen borst om mijn oor op te laten rusten.
Het kussen gaat niet op en neer, ik hoor geen hart. Als een vloedgolf komt de tweede tranenval. 
Ik heb zin om letterlijk met mijn ogen te liggen draaien als ik terugdenk aan de woorden van mijn psycholoog: "Automatische gedachten". 
De gedachten waarmee ik mezelf al knockout sla zodat de ander het niet meer moet doen. 
De gedachte dat iedereen mij laat vallen als er iets beters op hun pad komt. Dat ze me snel beu zullen zijn. Dat het niet té goed mag gaan, omdat er anders een ander in het spel komt, een ex terugkeert, ik "toch dat niet ben" of het "aan mij ligt, niet aan jou." De automatische reactie om mijn hoofd steevast met overtuiging te schudden wanneer iemand zegt dat ik mooi ben. 
Die gedachten hou ik ten alle tijde in een stoffige dossierkast achteraan in mijn hoofd. Op die manier kan ik mezelf al klein maken zodat de ander het niet meer moet doen. Als ik het zelf doe doet het minder pijn. Dan heb ik de controle en ben ik veilig. 

Strontvervelend is het, die kast. Maar veel te gemakkelijk om erin te rommelen.
Voor elke gebeurtenis heb ik een ander dossiertje. Een volautomatische reactie, voortstammend uit patronen die telkens opnieuw gebeurden in het verleden, klaar om als schild naar voor te schieten.
't Is vals, want ze zijn niet echt, en ze weerhouden me ervan om te vertrouwen in dingen op te bouwen met andere mensen.

Ik schiet gillend wakker. Het licht is mijn kamerraam al binnengevallen en ik vloek omdat ik denk dat ik te laat zal zijn op mijn werk. 
't Is zondag, ik moet helemaal niet werken. 
Het was een onrustige nacht vol nachtmerries en ik word vermoeider wakker dan toen ik ging slapen. 
Vanavond bezoek ik met de nodige veilige maatregelen mijn ouders dus ik besluit om vandaag te wijten aan voor mezelf zorgen.
Wenen als het moet, onder mijn dekentje kruipen en mij vooral niet te veel aantrekken van wat de wereld van mij verwacht. 
Vandaag moet ik mezelf een beetje redden. 
Ik kijk naar oma's foto. Ik had haar de avond voordien gesmeekt om me te bezoeken in mijn droom. Ze had het niet gedaan, en eigenlijk maar goed ook. Ik denk dat ik er niet goed van zou geweest zijn. 
Ik mis haar elke minuut van elke dag. Ik weet dat zij zich vaak ook zo voelde. 
Huidhonger, gemis, een verlangen naar iets wat je niet kunt krijgen. Voor ik me te eenzaam ga voelen wend ik mijn blik van haar af. 
De dag sluit zoals ze openging en ik laat de tijd zijn ding doen. 
Mama pakt me vast die avond. Ik schrik, want we zijn enorm voorzichtig. Alsof mijn lichaam dat zelf al lang had beslist hou ik abrupt mijn adem in in de gedachtegang dat ik haar zo meer zou beschermen. Ook papa neemt me vast en ik word overgoten met dankbaarheid. Ik glimlach en wil het moment zo lang mogelijk vasthouden. Wat voor ons vroeger soms minutenlang kon duren, duurt nu een paar seconden. Maar bij het loslaten voel ik een donker gewicht met die beweging meegaan. Weg. Goed voor de hele avond. 


Dagen passeren en ik babbel diep met mijn knuffelcontact. Ik verwijt mezelf dat ik niet voor hem kan zorgen omdat ik zelf een beetje moest vechten. Die gedachte wordt gevolgd door het besef dat ik het moet afleren om de verhalen van anderen als de mijne te zien. Ik vertel mezelf dat ik naast de ander kan staan, maar dat ze het zelf moeten doen. Die belofte aan mezelf hou ik vast, dat is een hele belangrijke. Als ik die belofte niet hou, verdrink ik. En dat doe ik niet meer. Vorig jaar was de laatste keer. 

Bijna een week passeerde er ondertussen. Opnieuw ben ik voor mezelf een beetje omhoog geklommen.
Ik doneer het grootste deel van mijn spullen en steek de rest in dozen, klaar voor de verhuis. Klaar voor belachelijk veel nieuwe hoofdstukken bijeen. Allemaal gepland, allemaal met de intentie om mijn leven beter te maken, om alleen te kunnen leven en compleet onafhankelijk te zijn. 

De emotieschommelingen zijn een gevolg van de breuk vorig jaar en de depressie die daarop volgde.
Maar ik zie verbetering. Ik word sneller terug veerkrachtig en ik ben daar ongelofelijk trots op.  

De mensen zijn donker op dit moment. Papa vertelt me dat dat eigen is aan pandemieën. De protesten, de zure smaak van woorden,
het verdrinken van empathie en de opmars van egoïsme en wijzende vingers.
Ik neem zijn woorden mee en steek ze in mijn andere dossierkast. Daar achteraan in mijn hoofd. Ik besluit ook die bij te houden.
Om te kunnen relativeren wanneer dat nodig is. 
De mensen zijn donker, maar dat zal passeren. De pandemie zal zoals alle andere krimpen tot een griepvariant en zoals de babyscheutjes in de australische bossen zullen ook wij weer kunnen hergroeien. 
De dagdagelijkse energie die zich bront vanuit knuffels, aanraking en affectie heeft zware klappen gekregen. Ik heb alle dagen honger. 

Maar dat komt goed. Het is een feit dat het goed komt. En de trieste tranen zullen blije worden als ik de wind onder mijn kleren zal voelen wanneer ik met anderen zal dansen op muziek die mijn ziel terug zal voeden. 


(foto: Lorin Renodeyn)