Pagina's

donderdag 22 november 2018

Hoe ik het leven terugvond

Dit was het. Tybo was het.
Met die gedachte schreef ik het schrijven af.
Acht maanden lang liet ik mijn blog voor wat het was en deed ik gewoon mijn best om mezelf bij elkaar te houden.

Ik richtte mijn huis in zoals ik en ik alleen het wilde. Mijn atelier werd de belangrijkste kamer en mijn diertjes werden mijn kindjes.
Ik sliep de helft van mijn overvolle dagen bij mijn ouders, in mijn jeugdige kamer die nu vol dozen stond.
Het duurde even, het vergde vooral even, maar uiteindelijk vond ik mijn kern terug.
Hoewel de liefde voor Tybo blijft, werd het een andere soort. Want dat moest gewoon.
Het werd een zorgende. Een vangnet, enkel als het nodig is. Hier en daar een vertrouwde, verwarmende knuffel. Rauwe woorden wanneer die nodig zijn. En ik vind het prima zo.

Ik besloot alleen te blijven.
Ik "plande" één kind waar ik al mijn liefde in zou steken en het minimensje met alle krachten van de wereld een magische jeugd zou geven.
Ik zou leven van mijn foto's, verhalen en creatieve uitspattingen, en ik zou me wel redden. Een leven als sterke vrouw, dat zag ik wel zitten.

Het blijkt waar wat ze zeggen. Als je besluit een deur te sluiten, opent er een andere.
Daar stond Ollie. Op straat, naar mij te grijnzen.
Lap, daar gaat mijn plan...

Hoewel ik er eigenlijk nog niet klaar voor was gaf die jongen mijn leven een complete draai.
De wereldverbeteraar, schrijver, dromer. Hard werkend om in de wereld van het sociaal werk te bloeien.
Hij gaf, en geeft me nog steeds, tijd. Rust. Hoewel woorden uit mijn typende vingers willen rollen, hou ik ze nog even bij me, want die woorden dragen een geheel eigen verhaal.

------

Klara verwarmt de koude slaapkamer.
De enige wekker waar ik niet halsoverkop van wakker schrik jaagt ons, weliswaar vriendelijk, vanonder de veel te comfortabele dekens.
04:00, zegt ze.
Mijn nog half slapende lief grijpt me vast en knuffelt me innig. Ik mag van hem nooit het bed uit binnen de vijf minuten.
Mijn dag begint gevuld met warmte. Ik zeur niet over het vroege uur. Ollie neemt me mee, en ik weet niet waarheen.
We maken ons klaar, pakken onze zak met enkel het hoogstnoodzakelijke en zetten Lizzy, ons katje, af bij mijn ouders.
Mama lijkt deel van het plan te zijn, want ze staat klaar met haar jas aan. Die vrouw is de beste moeder die je je kunt inbeelden.
Ze zet ons af aan het Brugse station die naar mijn denken al veel te druk bevolkt is op dit vroeg ochtendse uur. We brengen in totaal zo'n twee en een half uur door op de trein, ontbijten bij de overstap op een plekje waar ze enkel frans spreken, en vervolgen onze reis met eindbestemming Maastricht.
De twee daaropvolgende dagen neemt hij me mee naar een klassiek concert in een kapel, op de vensterbank waar hij wijn drinkt en ik mijn hoofd op zijn schouder rust. We ontdekken de straten, duistere kerken en foto tentoonstellingen, oude boekenwinkeltjes en vegan eettentjes. We graven naar kleine cafeetjes waar we, als het aan ons zou liggen, nachten zouden doorschrijven, vertellen, lezen.
We verdwalen op onze zo eigen manier, missen bussen en slaan verkeerde straten in.
We maken nog net die ene foto voor de gsm definitief uitvalt en onze o zo nodige gps het dus ook niet meer doet.
We zoeken elkaars warmte door de snijdende wind heen en vergeten alle snippers die de dag daarvoor nog zorgen waren.
We slapen in een hotel waar het ondanks de novemberse koude snikheet is en spelen in het bed als kleine kinderen.
Als hij wint en ik dus alweer niet meer weg kan bedank ik hem voor alles.

We keren terug met een gevoel van innerlijke rust. De treinrit naar huis is donker, en het uitzicht wordt belemmerd door de lichten die in de trein branden. We hebben de wagon voor ons alleen, naast het oude heertje met de franse toupet. Ollie slaapt.
De man naast ons is een heerlijk figuur. Alsof hij recht uit een karikatuur zou kunnen gestapt zijn.
Hij kijkt de hele tijd en als onze blikken kruisen knipoogt hij speels. Niet pervers, maar genietend. We starten een spel. Ik wil een portret van hem,
en hoewel ik mijn camera niet één keer echt opricht heeft hij me in het snotje. Het is speels, onschuldig. Hij verdwijnt even, en bij het terugkomen vang ik zijn reflectie. Trots ben ik, want ik heb één foto. Een goede waarschijnlijk niet, maar onmenselijk waardevol.
De trein vertraagt en leidt ons naar het uitstappen. Onze blikken kruisen opnieuw.
"Bonne journée." Hij glimlacht plezierig. Het maakt hem mooi.
"Bonne journée." Glimlach ik terug.

Ook op de volgende trein zitten we alleen met een ouder koppel, ik vermoed vrienden, naast ons en een luid snurkende vrouw aan het einde van het gangpad.
Ik luister hun gesprekken af. Niet uit onbeleefdheid, maar genot.
Ze lezen boeken en spreken over kleine, mooie dingen in het leven. Ze lachen oprecht.
Ollie en ik vertellen en houden elkaars hand vast. We delen gedachten en ambeteren elkaar. Ik krijg de slappe lach bij een foutje bij het afroepen op de trein en het ouder koppel lijkt mee te genieten van onze onnozeligheid. We komen aan in Brugge en de snurkende vrouw slaapt door.
"Wekken we haar?" Vraag ik Ollie.
"Maken we haar wakker?" vraagt de man zijn goede vriendin.
Hij passeert de vrouw en zegt luid. "Brugge." Helemaal niets.
Na een driemalige herhaling wekt hij haar. Ze schrikt wakker en brabbelt vanalles in het frans. Ze praten even en een heerlijk luide kattenkwaadlach van de man vult de wagon.
Die lach wekt onze lach opnieuw en houden elkaar zo een tijdje aan.
We stappen samen uit, Ollie pakt mijn hand en we zweven naar de plek waar mama ons opnieuw opwacht. Ik kijk naar Ollie.

Dit is het.